Een alternatieve beleggingsinstelling (abi) als bedoeld in de AIFM-richtlijn valt niet per definitie onder het bereik van de bepaling van art. 2 lid 13 Wet VPB 1969, ongeacht de gekozen beleggingsvorm en beleggingsstrategie. Een abi dient tevens te voldoen aan de vereisten uit genoemd artikel. Dat staat in een standpunt van de Kennisgroep belastingplicht en kwalificatie rechtsvormen.
In de voorgelegde casus wordt een naar Nederlands recht opgerichte transparante besloten cv met een Nederlandse fondsbeheerder als beleggingsvehikel ingezet in een op te zetten fondsstructuur. De besloten cv kwalificeert als abi op grond van art. 4 lid 1 onderdeel k van Richtlijn 2011/61/EU van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFM-richtlijn). De cv wordt door de staat waar de participanten zijn gevestigd als niet-transparant aangemerkt en is dientengevolge een omgekeerd hybride lichaam in de zin van art. 2 lid 12 Wet VPB 1969, tenzij aan de vereisten wordt voldaan van art. 2 lid 13 Wet VPB 1969.
Als een abi voldoet aan de vereisten van art. 2 lid 13 Wet VPB 1969 dan volgt daarnaast uit de verwijzing naar art. 4 lid 5 onderdeel b AWR niet dat het begrip ‘beleggen’ een aanvullende toets is. Met de verwijzing naar art. 4 lid 5 AWR wordt enkel beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van een abi in de zin van de AIFM-richtlijn. Voor de toepassing van art. 2 lid 13 Wet VPB 1969 hoeft geen afzonderlijke beleggingstoets te worden aangelegd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 2
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 28 mei
Informatiesoort: VN Vandaag