Belanghebbende, amateurvoetbalvereniging X, geeft aan de trainers in dienstbetrekking een vaste onkostenvergoeding van € 643 per trainer per jaar, waarvan € 400 voor kleding is bestemd. De inspecteur merkt van laatstgenoemd bedrag € 275 aan als loon en en legt X over 2002 t/m 2004 een naheffingsaanslag LB op met een boete van 10%.
Rechtbank Breda oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. X maakt niet aannemelijk dat is voldaan aan de eisen van artikel 15 Wet LB. De sportkleding waarvoor de vergoeding is gegeven, is niet voorzien van aan X gebonden beeldmerken, zoals een clublogo met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm2. En X maakt niet aannemelijk dat de sportkleding (nagenoeg) uitsluitend geschikt is om tijdens de uitoefening van de dienstbetrekking (de trainingen) te dragen. De rechtbank houdt ook de boete in stand. Tussen de aankondiging van de boete en de uitspraak van de inspecteur op het bezwaar is weliswaar 3 jaar en 6 maanden verstreken, maar in die periode is tussen partijen veelvuldig overleg geweest. Dat is volgens de rechtbank een bijzondere omstandigheid die overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigt.