De erven van X zijn in 2010 eigenaar geworden van een tussenwoning met dakkapel en berging gelegen in de gemeente Leidschendam-Voorburg. In geschil is de WOZ-waarde 2010 die door de heffingsambtenaar is vastgesteld op een bedrag van € 403.000. Op 15 september 2011 hebben de erven de woning verkocht voor een bedrag van € 325.000.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de eigen verkoopprijs van € 325.000 niet kan leiden tot een verlaging van de WOZ-waarde nu deze verkoop heeft plaatsgevonden ruim twee jaar na de waardpeildatum. Uit de referentiewoningen die de heffingsambtenaar heeft aangevoerd, blijkt volgens het hof dat de WOZ-waarde van € 403.000 niet te hoog is op de waardepeildatum 1 januari 2009. Met de gedateerde staat van de woning heeft de heffingsambtenaar volgens het hof voldoende rekening gehouden door een relatief lage prijs per m² te hanteren. Het hof verwerpt het betoog van de erven dat het niet billijk is dat voor de heffing van het successierecht wordt aangesloten bij de WOZ-waarde op 1 januari 2009 (art. 21, vijfde lid, SW 1956, tekst 2010), te meer gelet op de waardedaling na de peildatum en voorafgaand aan de erfrechtelijke verkrijging. Het staat de rechter namelijk niet vrij om de innerlijke waarde en billijkheid van de wet te beoordelen, aldus het hof. Het hoger beroep van de erven is ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Schenk- en erfbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof 's-Gravenhage