Belanghebbende, mevrouw X, oefent vanaf 2001 met haar echtgenoot in maatschapverband een melkveebedrijf uit. Tot de maatschap behoort een perceel grond, bestaande uit een deel cultuurgronden en een deel grond dat behoort onder en bij de bedrijfsopstallen. De cultuurgrond is bij de aankoop ervan op de balans geactiveerd tegen de boekwaarde verminderd met een vervangingsreserve. De ondergrond en de opstallen zijn tegen boekwaarde gewaardeerd. Op 1 januari 2009 wordt de maatschap omgezet in een vennootschap onder firma en treedt hun zoon toe. In de vof-overeenkomst is door X en haar echtgenoot ten aanzien van de inbreng een voorbehoud stille reserves gemaakt. De inbrengwaarde van de cultuurgrond en de ondergrond is gesteld op de boekwaarde, vermeerderd met de waarde die bij realisatie zou zijn vrijgesteld onder de landbouwvrijstelling. Het overige is voorbehouden. De opstallen zijn ingebracht onder voorbehoud van alle hierin begrepen stille reserves. X wenst het door haar in de cultuurgrond en de ondergrond behouden belang in 2009 te herwaarderen. De inspecteur legt vervolgens een forse IB-navorderingsaanslag aan haar op. Rechtbank Noord Nederland oordeelt dat X zich met betrekking tot de cultuurgrond terecht beroept op de landbouwvrijstelling. Het maakt niet uit dat een deel van de winst is toe te rekenen aan de afboeking van een vervangingsreserve bij de aanschaf van de grond. X bepleit ook terecht dat de opstal wél en de ondergrond niet onder voorbehoud van stille reserves kan worden ingebracht. De Staatssecretaris van Financiën gaat in (sprong)cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat uit HR 11 juli 2014, nr. 13/00372, V-N 2014/36.24.15, volgt dat als een activum voor een hogere waarde dan de fiscale boekwaarde wordt ingebracht in een transparante personenvennootschap en de inbrenger een belang bij het activum behoudt, goed koopmansgebruik niet ertoe dwingt, maar wel toestaat om in de mate waarin de inbrenger gerechtigd blijft tot de waarde van het activum boven de boekwaarde bij inbreng, deze meerwaarde in het jaar van inbreng als winst in aanmerking te nemen. Dit geldt ook als de inbrenger zich een deel van de stille reserves heeft voorbehouden. X heeft door de inbreng een deel van de stille reserves gerealiseerd. De realisatie heeft betrekking op zowel het vrijgestelde als het niet-vrijgestelde bestanddeel van de stille reserve van de cultuurgrond, zij het naar evenredigheid. De omschrijving in de vof-overeenkomst van de inbrengwaarde geldt namelijk alleen voor de daarbij betrokken partijen. De omschrijving kan niet beslissend zijn voor de toepassing van de landbouwvrijstelling. Het hiervoor overwogene geldt ook voor de boekwinst die X behaalt ter zake van de herwaardering van het door haar behouden belang bij die zaken tot het daaraan toe te rekenen deel van de inbrengwaarde. Het arrest HR 10 juli 2015, nr. 14/03102, V-N 2015/34.15, TaxVisions editie 17 juli 2015, brengt niet mee dat een herwaardering van landbouwgronden zoals in casu in strijd is met goed koopmansgebruik, aangezien de inbrengwaarde waarop de herwaardering is gebaseerd ook betekenis heeft voor de vennootschappelijke verhoudingen. De omstandigheid dat de opstal en de ondergrond één bedrijfsmiddel vormen (zie onder meer HR 10 augustus 2007, nr. 39519, V-N 2007/39.14) bewerkstelligt niet dat ook een deel van de in de opstal begrepen stille reserve als gerealiseerd moet worden beschouwd. Het beroep van de Staatssecretaris is deels gegrond. De zaak wordt verwezen naar Rechtbank Gelderland.
Lees ook het thema Landbouwvrijstelling: Heden, verleden en toekomst.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.12
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Dossiers: Agro
Instantie: Hoge Raad
Editie: 3 oktober