Belanghebbende, X, exploiteert in firmaverband met haar echtgenoot Y en hun beider persoonlijke holdings een restaurant. Het pand is eigendom van X en Y (ieder 50%). Het restaurant is gevestigd in de benedenverdieping van het pand. De bovenverdieping werd verhuurd. In september 2005 verkopen de vennoten de onderneming. De kopers van de onderneming zijn het restaurantgedeelte van het pand gaan huren van X en Y. Op 12 oktober 2005 wordt het pand verkocht aan een derde. De verkoopwinst van € 480 074 wordt op 13 oktober 2005 gestort op een rekening van de vof. Op dezelfde dag wordt € 400 000 overgemaakt naar de persoonlijke holding van Y, die het bedrag uitleent aan een Turkse vennootschap. Medio 2007 zijn X en haar echtgenoot gescheiden. In haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen claimt X een negatief resultaat uit overige werkzaamheid van € 174.294. De inspecteur weigert de aftrek. X komt in beroep.
Rechtbank Haarlem overweegt dat X aannemelijk heeft gemaakt dat zij van de verkoopopbrengst van het pand € 200 000 indirect heeft uitgeleend aan de persoonlijke holding van haar ex-echtgenoot. Een dergelijke lening is aan te merken als een terbeschikkingstelling zoals bedoeld in artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001. Afwaardering van de lening is volgens de rechtbank echter niet mogelijk omdat X met de geldverstrekking een onzakelijk debiteurenrisico heeft gelopen zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008, nr. 32 849 (BNB 2008/191). X heeft bij de persoonlijke holding van Y geen enkele zekerheid bedongen en niets afgesproken over de aflossing van de lening. Een onafhankelijke derde zou een dergelijke afspraak nimmer hebben gemaakt. Het beroep van X is ongegrond.
Lees ook het thema De onzakelijke lening.