De Hoge Raad oordeelt dat uit het arrest van het HvJ EU volgt dat op X de wetgeving van zijn woonland van toepassing is. Er hoeft daarom niet onderzocht te worden of de Letse wetgeving voor X in de onderhavige situatie voorziet in aansluiting bij enig stelsel van sociale zekerheid.
X heeft de Letse nationaliteit en woont in Letland. Van 13 augustus tot en met 31 december 2013 werkt hij in loondienst van een in Nederland gevestigde vennootschap. X werkt als steward op een zeeschip dat vaart onder de vlag van de Bahama’s. Het schip ligt in die periode boven het Duitse deel van het continentale plat onder de Noordzee. In geschil is of X premieplichtig is voor de Nederlandse volksverzekeringen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (zie V-N 2017/24.13). Volgens de Hoge Raad (27 oktober 2017, nr. 17/01041, V-N 2017/52.14) is onduidelijk welk artikel van EG-verordening 883/2004 op X van toepassing is en stelt daarom een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EU (8 mei 2019, C-631/17, V-N 2019/23.6).
De Hoge Raad oordeelt dat uit het arrest van het HvJ EU volgt dat op X de wetgeving van zijn woonland van toepassing is. X woont namelijk in Letland, heeft de Letse nationaliteit, is in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever, werkt als zeevarende op een zeeschip dat onder de vlag van de Bahama’s vaart, en verricht zijn werkzaamheden aan boord van dat schip buiten het grondgebied van de Europese Unie. Er hoeft niet onderzocht te worden of de Letse wetgeving voor X in de onderhavige situatie voorziet in aansluiting bij enig stelsel van sociale zekerheid. De rechtbank moet beoordelen of X voor de kosten van de prejudiciële procedure een vergoeding moet krijgen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hoge Raad
Editie: 22 juli