Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het moment waarop een belanghebbende voor het eerst gebruik maakt van de premiekorting ouderen, het moment is waarop de looptijd van de premiekorting ouderen start. Dit kan een later moment zijn dan het tijdstip waarop werknemer voor het eerst recht heeft op de premiekorting.

Belanghebbende, X, drijft een onderneming op het gebied van personenvervoer. Zij sluit met diverse werknemers arbeidsovereenkomsten. Deze werknemers komen in aanmerking voor de premiekorting oudere werknemers. Elke arbeidsovereenkomst wordt gevolgd door een periode van enkele maanden waarin de werknemer een WW-uitkering ontvangt. Pas bij een van de opvolgende dienstbetrekkingen past X de premiekorting toe. De Belastingdienst neemt het standpunt in dat het recht op premiekorting afloopt na drie jaar na aanvang van de eerste dienstbetrekking waarin de werknemer recht heeft op de premiekorting.

Hof Arnhem Leeuwarden oordeelt dat uit artt. 3.20 en 3.21 Regeling Wfsv volgt dat de premiekorting gaat lopen wanneer de werkgever een beroep doet op de premiekorting. Uitsluitend het feit dat de werknemer in dienst is en voldoet aan de voorwaarden voor toepassing premiekorting is niet genoeg om te spreken van 'toepassen' of 'gebruik' in de zin van de regeling. De maximale termijn van drie jaar premiekorting per werknemer gaat pas lopen op het moment dat belanghebbende voor het eerst een beroep doet op deze regeling.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Regeling Wfsv 3.21

Regeling Wfsv 3.20

Wet financiering sociale verzekeringen 47

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting, Premieheffing

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 3 mei

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen