Aan belanghebbende, X bv, is een naheffingsaanslag BPM opgelegd die wegens strijd met EU-recht nadien is vernietigd. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding en rentevergoeding. Hof Den Haag beperkt wegens bijzondere omstandigheden (onder meer het grote aantal zaken dat door dezelfde gemachtigde aanhangig is gemaakt) de proceskostenvergoeding tot € 77,35.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Den Haag heeft mogen besluiten de proceskostenvergoeding te matigen op de grond dat onverkorte toepassing van het forfaitaire systeem in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht zou leiden tot een vergoeding die de werkelijke kosten ver overtreft. Daarbij dient volgens de Hoge Raad in aanmerking te worden genomen dat de vergoedingen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten (vgl. HR 8 april 2011, nr. 10/00652, BNB 2011/180, V-N 2011/19.9). De Hoge Raad oordeelt verder dat bij de terugbetaling van de BPM de in art. 30f lid 5 (tekst 2011 en 2012) neergelegde rentevoet - alsmede de methode van enkelvoudige berekening – voldoen (HR 19 december 2014, nr. 13/06055, BNB 2015/76). Het middel van X faalt nu het hof, door X een rentevergoeding toe te kennen met toepassing van de (hogere) wettelijke rente, een hogere rentevergoeding heeft toegekend dan waarop X in rechte aanspraak kan doen gelden. .
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 2-3
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f (oud