Belanghebbenden, de heer X en mevrouw X-Y, kopen – ieder voor de onverdeelde helft – een woning. Op 1 juni 2011 is deze woning aan hen geleverd. In dit kader is overdrachtsbelasting door hen voldaan naar het tarief van 6%. Bij besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M, V-N 2011/36.6 is het tarief van de overdrachtsbelasting verlaagd naar 2% voor verkrijgingen op of na 15 juni 2011. X en X-Y wensen alsnog in aanmerking te komen voor dat lagere tarief. Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag stellen X en X-Y in het ongelijk. In cassatie verzoeken X en X-Y om prejudiciële verwijzing en zij hebben daartoe ook vragen aan het Hof van Justitie EU geformuleerd. In geschil is in het bijzonder of de Hoge Raad als hoogste nationale rechter bij het passeren van deze verwijzingsverzoeken ook een motivering moet geven. Advocaat-Generaal Wattel is van mening dat de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het HvJ EU moet stellen over de vraag hoe hij als hoogste nationale rechter het uitdrukkelijke verzoek om prejudiciële verwijzing kan passeren als de verwijzing volgens hem geen zin kan hebben (zie de EHRM-zaken Ullens de Schooten, Vergauwen, Stichting Mothers of Srebrenica en Dhahbi). De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 Wet RO, geen nadere motivering. De middelen nopen namelijk niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vergelijk HR 26 mei 2015, nr. 14/02274, NJ 2015/337). De beroepen van X en X-Y zijn ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad
Editie: 28 september