Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat het recreatiepark van X bv dient te worden aangemerkt als ‘niet-woning' als bedoeld in art. 220a lid 2 van de Gemeentewet, omdat minder dan 70% van de WOZ-waarde kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. 

Belanghebbende, X bv, is eigenaar van een recreatiepark in de gemeente Vught bestaande uit centrale voorzieningen, een camping, recreatieve opstallen en lege percelen. In geschil is of het object voor de heffing van OZB een woning is of een niet-woning. Woningen zijn vrijgesteld van gebruikersbelasting OZB en betalen minder eigenarenbelasting. Voor zover het object aangemerkt moet worden als niet-woning, is nog in geschil of de woondelenvrijstelling van toepassing is.

Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat het recreatiepark van X bv dient te worden aangemerkt als ‘niet-woning' als bedoeld in art. 220a lid 2 van de Gemeentewet, omdat minder dan 70% van de WOZ-waarde kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat 36 lege percelen op het terrein niet aangemerkt kunnen worden als woondelen als bedoeld in art. 220a Gemeentewet. De heffingsambtenaar had voor de recreatieve opstallen echter wel de woondelenvrijstelling van art. 220e Gemeentewet moeten toepassen. Conclusie is dat de aanslag OZB eigenarenbelasting in stand blijft en dat de aanslag OZB gebruikersbelasting dient te worden verminderd in verband met de woondelenvrijstelling. Het beroep van X bv is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 220a en 220e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Editie: 28 september

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen