X werkt de eerste zeven maanden van 2016 voor het Ministerie van Financiën en verdient daarmee € 52.005. Het ministerie draagt € 2078 (6,5% over € 30.778) aan inkomensafhankelijke bijdrage (iab) Zvw af, de werkgeversheffing. Voor deze werkgeversheffing wordt per loontijdvak van een maand maximaal € 4396,91 in aanmerking genomen (art. 42 Zvw). X geniet dat jaar ook een ABP-pensioen van € 48.361. Daarover is ten laste van X € 2660 (5,5% over € 48.361) iab Zvw (heffing verzekeringsplichtige) ingehouden en afgedragen. De inspecteur verleent X op 30 juni 2017 een teruggaaf iab Zvw van € 1451 op grond van art. 50 Zvw. Volgens X is deze teruggaaf te laag.
Hof 's-Hertogenbosch beslist dat de teruggaaf op grond van de bepalingen uit de Zvw correct is vastgesteld. Voor de toepassing van art. 50 Zvw gaat het om het loon waarover ‘is geheven’. Het loon van de verzekeringsplichtige waarover iab Zvw is geheven, is in totaal € 79.139 (€ 30.778 plus € 48.361). X heeft recht op een teruggaaf iab Zvw berekend over het verschil tussen € 79.139 -/- € 52.763 (maximumbijdrage-inkomen). Dat komt neer op € 1451 (ABP-percentage van 5,5% over € 26.376). Het hoger beroep is van X is ongegrond.
Wetsartikelen: