Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat minderjarige met vermogen doch zonder box 1 en box 2 inkomen, geen recht heeft op uitbetaling heffingskorting. Ook niet op grond van Europese wetgeving.

Belanghebbende, X, is minderjarig en staat onder het ouderlijk gezag van haar vader (hierna V) en haar moeder. V dient namens X over de jaren 2010 t/m 2012 nihilaangiften IB/PVV in. Het vermogen van X is in die jaren lager dan het heffingvrij vermogen als bedoeld in artikel 5.5 Wet IB 2001. X geniet verder geen inkomsten uit box 1 of box 2. De inspecteur legt aanslagen op overeenkomstig de ingediende aangiften. De Inspecteur verklaart de bezwaren tegen de aanslagen kennelijk ongegrond. Hiertegen stelt V namens X beroep in en hij verzoekt om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht en uit tal van bezwaren.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat in een situatie als de onderhavige waarin het beroepschrift wordt ingediend door de ouder als wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarig kind, de wettelijk vertegenwoordiger het griffierecht dient te betalen. Bij de beoordeling of in een dergelijk geval terecht een beroep op betalingsonmacht is gedaan, is daarom niet alleen de inkomens- en vermogenspositie van het minderjarig kind van belang maar ook die van de wettelijk vertegenwoordiger(s). Voor dat geval wordt niet voldaan aan de criteria voor toepassing van de vrijstelling. De rechtbank oordeelt verder dat in casu de hoorplicht en het motiveringsbeginsel zijn geschonden maar gaat aan deze gebreken in de bezwaarfase met toepassing van artikel 6:22 Awb voorbij. Dit leidt er wel toe dat de inspecteur het griffierecht moet vergoeden.

V betoogt in de onderhavige procedure dat X recht heeft op de uitbetaling van de algemene heffingskorting. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is dat niet met X eens. In beginsel heeft iedere belastingplichtige - ook een minderjarig kind - recht op de algemene heffingskorting, maar X kan de algemene heffingskorting in de desbetreffende jaren niet te gelde maken omdat zij met uitzondering van haar box III-inkomen waarvan de rendementsgrondslag aan haar ouders wordt toegerekend, geen inkomsten geniet. Haar gecombineerde inkomensheffing wordt daarom op nihil vastgesteld, zodat de maximale gecombineerde heffingskorting ook nihil bedraagt. De inspecteur heeft de wettelijke regeling volgens de rechtbank juist toegepast. Tot slot oordeelt de rechtbank dat het niet-toekennen van de algemene heffingskorting ook niet in strijd is met Europese wetgeving.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 14

Wet inkomstenbelasting 2001 8.10

Algemene wet bestuursrecht 8.41

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

15

Gerelateerde artikelen