De Hoge Raad oordeelt dat de heffing van motorrijtuigenbelasting in casu niet als een met het unierecht strijdige disproportionele heffing kan worden beschouwd.

De heer X woont in Nederland en maakt in juni 2005 gebruik van de weg met een personenauto die is voorzien van een Duits kenteken. De auto wordt in Duitsland geleased door de Duitse GmbH, waarvan alle aandelen in handen zijn van X. De GmbH heeft de auto aan X ter beschikking gesteld voor zijn werkzaamheden in Nederland, Duitsland en België. In Duitsland is Kraftfahrzeugsteuer voor de auto verschuldigd. In geschil zijn de aan X opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de boete van 100%. Rechtbank Breda oordeelt dat de band van de auto met Nederland onvoldoende is voor volledige mrb-heffing en dat het aan Nederland is om dubbele heffing te voorkomen. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het communautaire evenredigheidsbeginsel voorschrijft dat de heffing evenredig dient te zijn aan het gebruik van de auto in Nederland. Ondanks dat de aanslag naar nationaal recht terecht is, is deze door de rechtbank dus terecht vernietigd. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de heffing van motorrijtuigenbelasting in casu niet als een met het unierecht strijdige disproportionele heffing kan worden beschouwd. Voor een in het buitenland geregistreerde personenauto geldt namelijk als houden het feitelijk ter beschikking hebben van de personenauto in Nederland. De verschuldigdheid van de belasting is gerelateerd aan de duur van het houderschap, met dien verstande dat de belasting per drie maanden moet worden voldaan. Als een in het buitenland geregistreerde personenauto voor kortere tijd dan drie maanden ter beschikking staat, dan kan over het nog niet verstreken deel van dat tijdvak aanspraak maken op teruggaaf van de belasting (art. 18 Wet MB 1994). Niet in geschil is dat X sinds 28 april 2005 met de auto gebruik van de weg in Nederland gebruik heeft gemaakt. De inspecteur kan daarom naheffen op grond van art. 20 AWR. Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond. Voor zover het beroep in cassatie zich mede richt tegen de beslissing van het hof met betrekking tot de boete, kan het niet tot cassatie leiden. Aangezien het hof X op rechtskundige gronden in het gelijk heeft gesteld, moet het ervoor worden gehouden dat X een pleitbaar standpunt had.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hoge Raad

1

Gerelateerde artikelen