Belanghebbende, X, is tot 30 oktober 2008 in gemeenschap van goederen gehuwd met Y. Als Y op 19 januari 2007 de echtelijke woning verlaat met hun zoon, blijft X daar wonen en betaalt hij over 2007 het volledige bedrag aan hypotheekrente. De boedelscheiding vindt plaats op 21 april 2010 en vanaf die datum is X (enig) juridisch eigenaar van de woning. Als X in zijn aangifte IB 2007 het volledige eigenwoningforfait aangeeft en het volledige bedrag van de betaalde hypotheekrente aftrekt, stelt de inspecteur dat X slechts de helft van de hypotheekrente kan aftrekken omdat X en Y nog niet zijn gescheiden. En aangaande de bijtelling is hij van mening dat X de helft van het eigenwoningforfait moet bijtellen ( € 1.290) plus een gelijk bedrag als periodieke verstrekking tot huisvesting (€ 1.290). X gaat in beroep en daarna in hoger beroep.
Hof Amsterdam is het eens met de rechtbank dat X niet aannemelijk maakt dat de betalingen die hij heeft gedaan, kunnen worden aangemerkt als periodieke uitkeringen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting. X heeft immers het volledige bedrag aan hypotheekrente in aftrek gebracht als aftrekbare kosten voor de eigen woning en dus niet voor de helft als uitgaven voor een onderhoudsverplichting. De stelling van X dat bij de berekening van zijn draagkracht ervan is uitgegaan dat hij de volledige hypotheekschuld zal betalen, betekent niet automatisch dat dit bedrag geldt als uitgaven voor een onderhoudsverplichting (ofwel partneralimentatie), aldus het hof. Het hof oordeelt verder dat X niet vanaf het vertrek van Y de economische eigenaar van de woning is maar dat de woning tot het moment van de boedelscheiding (in 2010) gemeenschappelijk eigendom is zodat X over 2007 slechts de helft van het eigenwoningforfait en de helft van de hypotheekrente kan aangeven. Het hof vermindert nog wel het belastbaar inkomen van X met € 1.290, omdat geen bedrag voor door de vrouw aan de man verschafte huisvesting kan worden bijgeteld. Hef hof verklaart het hoger beroep van X in zoverre gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.3
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120