Rechtbank Den Haag oordeelt dat na de overdracht van een monumentenpand aan minderjarige kinderen er bij de belastingplichtige niet langer recht bestaat op aftrek van kosten wegens uitgaven voor dit monumentenpand.

Belanghebbende, X, is getrouwd en heeft twee minderjarige kinderen. Bij notariële akte van schenking van 27 juni 2008 dragen X en haar echtgenoot hun deel van de eigendom van een monumentenpand (rijksmonument) over aan de beide kinderen. De woning vormt geen eigen woning als bedoeld in art. 3.111 Wet IB 2001. Op grond van art. 2.5 lid 2 Wet IB 2001 geeft X de woning in de aangifte IB/PVV 2010 bij haarzelf op in box 3. In geschil is of X in deze aangifte terecht een bedrag van ruim € 25.000 opvoert als aftrekpost wegens uitgaven aan het monumentenpand.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat na de overdracht van een monumentenpand aan minderjarige kinderen er bij de belastingplichtige niet langer recht bestaat op aftrek van kosten wegens uitgaven voor dit monumentenpand. Aan beide voorwaarden die art. 6.31 Wet IB 2001 stelt aan de aftrek, wordt namelijk niet meer voldaan: na de overdracht aan de kinderen gaan de waardeveranderingen van het pand X niet meer grotendeels aan en behoort het pand niet langer tot haar box-3-vermogen. Aan dat laatste doet niet af dat de rendementsgrondslag van de kinderen op grond van art. 2.15 Wet IB 2001 wel aan X worden toegerekend. De rechtbank ziet geen ruimte om de onderhoudskosten in aftrek te brengen bij de kinderen en ziet ook geen mogelijkheden voor toepassing van de hardheidsclausule, die is voorbehouden aan de Minister van Financiën.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.31

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 9 mei

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen