Belanghebbende, X, claimt aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, alimentatie aan zijn echtgenoot en uitgaven wegens ziekte en overlijden van zijn broer. Tevens maakt X aanspraak op de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting en de verhoogde aanvullende kinderkorting en de combinatiekorting. Rechtbank Haarlem stelt X in het ongelijk. In hoger beroep wordt de eerste zitting op verzoek van de gemachtigde van X uitgesteld. Het hof weigert daarna het tweede uitstelverzoek in te willigen. Ten onrechte, zo oordeelt de Hoge Raad die de zaak verwijst naar Hof 's-Gravenhage (HR 28 januari 2011, nr. 09/04260, V-N 2011/9.5).
Na verwijzing door de Hoge Raad oordeelt Hof 's-Gravenhage dat de door X opgevoerde uitgaven voor levensonderhoud van kinderen tot een bedrag van € 1785 in aftrek kunnen worden gebracht. De Inspecteur kan zich echter tot een bedrag van € 1361 beroepen op interne compensatie. De gestelde uitgaven wegens ziekte- en overlijden van belanghebbendes broer kunnen niet in aftrek komen als buitengewone uitgaven. Aftrek op grond van art. 6.16, onderdeel g, Wet IB 2001 (tekst 2003) is evenmin mogelijk. Verder oordeelt het hof dat de inspecteur terecht toepassing heeft geweigerd van de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting en de verhoogde aanvullende kinderkorting en de combinatiekorting. Ten slotte acht het hof de stelling van X dat hij bij de rechtbank geen gelegenheid heeft gekregen de situatie mondeling toe te lichten niet geloofwaardig.