Kamerstukken I 2013/14 33847, nr. F
De Staatssecretaris van Financiën heeft de nadere memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (novelle met nr. 33.847) naar de Eerste Kamer gestuurd. Daarin gaat hij ondermeer in op arbeidsongeschikten en schadevrijval. Hij zegt dat als er sprake is van een voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid (premievrijstelling) in pensioenregelingen van pensioenfondsen doorgaans wordt bepaald dat deelnemers die arbeidsongeschikt zijn geworden premievrij blijven deelnemen aan de pensioenregeling (derhalve met hetzelfde opbouwpercentage en dezelfde pensioenrichtleeftijd als de overige deelnemers). Bij premievrijstelling komt de premie voor rekening van het pensioencollectief. De versobering van de pensioenopbouw zal bij premievrijstelling dus leiden tot een lagere premie ten gunste van het pensioencollectief dat de premie opbrengt. Met betrekking tot de nettolijfrente deelt hij onder meer mee dat het kabinet het plan heeft om de regelgeving ten aanzien van het onderbrengen van de nettolijfrente in de tweede pijler per 1 januari 2015 in werking te laten treden net zoals de desbetreffende maatregelen uit de wetsvoorstellen 33.610 en 33.847 ten aanzien van de aanpassing van het Witteveenkader. Het aanbieden van een nettolijfrente in de tweede pijler en in de derde pijler is dus mogelijk vanaf 1 januari 2015. Concurrentie-effecten doordat een nettolijfrente al wel in de derde pijler maar nog niet in de tweede pijler kan worden aangeboden, zullen zich dan ook volgens hem niet voordoen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën