Belanghebbende, de heer X, wordt in september 2007 aangetroffen op de openbare weg in Nederland met een niet-geregistreerde personenauto. Eind 2007 doet een andere persoon BPM-aangifte voor dezelfde auto. Volgens deze aangifte is ter zake van de registratie € 12.565 BPM verschuldigd. Dit is vervolgens ook door de andere persoon betaald. In geschil is of aan X in 2008 terecht een naheffingsaanslag van € 19.280 is opgelegd, alsmede een vergrijpboete van 50%. In 2006 had X met betrekking tot een andere auto al een schriftelijke waarschuwing gehad. Rechtbank Breda en Hof 's-Hertogenbosch stellen de inspecteur in het gelijk. X stelt vergeefs dat er dubbele heffing optreedt. De Hoge Raad (16 december 2011, nr. 10/05075, V-N 2012/2.18) oordeelt dat de wetgever geen dubbele heffing heeft beoogd, zodat slechts kan worden nageheven voor zover meer BPM is verschuldigd dan reeds is betaald. Volgt verwijzing.
Hof Arnhem oordeelt dat de aanslag moet worden verminderd tot € 6.715, aangezien de inspecteur niet meer bestrijdt dat de betaalde BPM ad € 12.565 betrekking heeft op dezelfde auto. De boete van 50% is echter niet terecht. De inspecteur stelt namelijk slechts dat X ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven. De inspecteur stelt niet dat X die kans toen bewust heeft aanvaard. Er is wel sprake van grove schuld door de verschuldigde BPM niet vóór de aanvang van het gebruik van de weg te voldoen. Dit is een aan opzet grenzende mate van nalatigheid van X. De boete van € 1.678 (25% van € 6.715) is daarom passend en geboden.