Belanghebbende, X, woont met zijn echtgenote en hun drie minderjarige kinderen in Nederland. De echtgenote heeft de Britse nationaliteit en werkt sinds 1989 bij NAPMA, een onderdeel van de NAVO. In zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2008 houdt X bij de grondslag voor het voordeel uit sparen en beleggen in zijn aangifte rekening met een heffingvrij vermogen voor hem, zijn echtgenote plus drie maal kindertoeslag. In tegenstelling tot de inspecteur is het hof van mening dat de echtgenote recht heeft op toepassing van het heffingvrije vermogen, met als gevolg dat overdracht daarvan aan X mogelijk is krachtens artikel 5.5 Wet IB 2001. De staatssecretaris komt in cassatie. Volgens de Hoge Raad zijn X en zijn echtgenote beiden binnenlandse belastingplichtigen. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van ieder van hen moet daarom worden bepaald volgens de bepalingen van hoofdstuk 5 van de Wet IB 2001. Een verschil met de heffing bij andere binnenlandse belastingplichtigen is dat de rendementsgrondslag voor de echtgenote als gevolg van de gedeeltelijke vrijstelling op basis van de NAPMA-overeenkomst is beperkt tot de waarde van de in artikel 7.7, lid 2, Wet IB 2001 genoemde bezittingen, verminderd met de waarde van de daarmee samenhangende schulden. Weliswaar wordt het object van heffing in box 3 voor de echtgenote dus bepaald op dezelfde wijze als voor buitenlandse belastingplichtigen, maar dit doet geen afbreuk aan haar status van binnenlandse belastingplichtige. Dit is ook in overeenstemming met de strekking van artikel 19 van het Verdrag van Ottawa en de NAPMA-overeenkomst, die er op zijn gericht om medewerkers van NAPMA bepaalde vrijstellingen toe te kennen en niet om hen belastingvoordelen waarop zij volgens nationale wetgeving van de betrokken staat recht hebben te ontnemen. De echtgenote heeft daarom recht op toepassing van het heffingvrije vermogen. Het hof heeft bij het vaststellen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van X terecht een verhoging van het heffingvrije vermogen op grond van artikel 5.5, lid 2, Wet IB 2001 toegepast. Het cassatieberoep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.7
Wet inkomstenbelasting 2001 5.5