X dient een verklaring ‘vrijwillige verbetering' inzake buitenlands vermogen in. Per brief van 23 november 2009 verstrekt X meer informatie. In een vaststellingsovereenkomst leggen partijen vast dat de Belastingdienst één navorderingsaanslag IB/PVV zal opleggen voor de onjuiste aangiften IB/PVV 2005 t/m 2008 en het successierecht. X mag rechtsmiddelen aanwenden tegen toepassing van de verlengde navorderingstermijn. In beroep stelt X dat niet voortvarend is gehandeld nu het dossier ruim 8,5 maand bij de Belastingdienst heeft gelegen zonder dat communicatie tussen partijen heeft plaatsgevonden. Rechtbank 's-Gravenhage laat de vraag of de verlengde navorderingstermijn überhaupt geldt in het midden en oordeelt dat de Belastingdienst voldoende voortvarend heeft gehandeld (nr. AWB 11/6123, V-N 2012/28.3.1). De rechtbank overweegt dat de brief van X van 23 november 2009 de Belastingdienst onvoldoende informatie verschafte om direct tot aanslagoplegging te kunnen overgaan. De gerechtigdheid tot de trustvermogens was in werkelijkheid anders dan in deze brief werd gesteld en daardoor klopten de bedragen niet. Dat de inspecteur ruim 8 maanden nodig heeft gehad om tot een geheel andere uitwerking en opstelling van verschuldigde bedragen te komen, is niet onredelijk.
Hof Den Haag is met de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de navorderingsaanslag voldoende voortvarend heeft opgelegd. In de gegeven omstandigheden is het tijdsverloop tussen 23 november 2009 en 31 augustus 2010 niet onredelijk lang.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16-4