X procedeert tot aan de Hoge Raad over een aan hem opgelegde IB-navorderingsaanslag 2007. Inclusief rente en boete bedraagt het te betalen bedrag € 5950. Na de uitspraak van het verwijzingshof verleent de ontvanger uitstel van betaling en moet X maandelijks € 480 betalen. Nadat X drie betalingen heeft gedaan, klaagt hij over het openstaande bedrag. De ontvanger legt in een brief van 7 januari 2019 uit dat € 294 aan invorderingsrente is geboekt. Het door X daartegen gemaakte bezwaar, wordt afgewezen. X beroept zich in hoger beroep onder andere op het vertrouwen dat is gewekt met betrekking tot het nog te betalen bedrag.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de brief van de ontvanger van 7 januari 2019 een voor bezwaar vatbare beschikking is in de zin van art. 30 lid 1 Inv. 1990. De brief voldoet aan de eisen die in deze bepaling aan een voor bezwaar vatbare beschikking worden gesteld. De brief is voorzien van een dagtekening en de naam en het adres van degene aan wie de beschikking is gegeven en vermeldt welk bedrag van de termijnbetalingen aan invorderingsrente is toegerekend. Het bedrag van de invorderingsrente dat samenhangt met deze betalingen is daarmee kenbaar gemaakt. Dat er geen controleerbare berekening is, is niet van belang. Ook is niet van belang dat de beschikking is afgegeven door de ontvanger, en niet door de inspecteur. Dat in de brief van 6 augustus 2018 geen bedrag aan invorderingsrente is opgenomen, komt doordat op dat moment de verschuldigde invorderingsrente nog niet bekend is. Het hof begrijp dat daardoor verwarring kan ontstaan, maar het is onvoldoende om het beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30