X is eigenaar en gebruiker van een woonzorgcentrum. De heffingsambtenaar legt een aanslag OZB op voor een niet-woning met 44% woondelen. In geschil is of het tehuis in hoofdzaak tot woning dient in de zin van art. 220 onderdeel a en art. 220a lid 2 Gemeentewet. Het geschil draait om de vraag of de mixruimten en gangen moeten worden aangemerkt als woondelen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondelen.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de heffingsambtenaar het verzorgingstehuis terecht als niet-woning met woondelen heeft aangemerkt. Volgens de Hoge Raad in het arrest van 5 januari 2018 is van belang of de vastgestelde waarde in hoofdzaak is toe te rekenen aan delen van de onroerende zaak die naar aard en inrichting geschikt zijn om als woning te kunnen dienen, en niet of deze delen van de onroerende zaak daarvoor ook daadwerkelijk dienen. Van ieder afzonderlijk gedeelte van het object moet worden bepaald of dit geschikt is om tot woning te dienen. Nadat dit is vastgesteld, wordt de waarde van de delen die geschikt zijn om tot woning te dienen opgeteld om te beoordelen of deze tenminste 70 percent van de totale waarde uitmaken. Van de onderdelen in gemengd gebruik (de mixruimten) kan niet worden geoordeeld dat die onderdelen voldoen aan de in art. 220a lid 2 Gemeentewet gestelde eisen.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 28 april