Belanghebbende, X, ontvangt in 2009 op 62-jarige leeftijd een ontslagvergoeding van ruim € 100.000 waarop zijn (voormalige) werkgever 52% loonheffing inhoudt. X stelt dat de ontslaguitkering kwalificeert als regeling voor vervroegde uittreding in de zin van art. 32ba Wet LB 1964, zodat (slechts) eindheffing is verschuldigd van 26%. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de ontslagvergoeding terecht als loon uit dienstbetrekking heeft aangemerkt. Voorts meent het hof dat in de beslissing van de kantonrechter niet kan worden gelezen dat de ontslagvergoeding geheel of gedeeltelijk is toegekend met het doel een inkomen(svergoeding) te geven ter overbrugging van het moment van ontslag tot aan het moment van het ingaan van een pensioen- of AOW-uitkering, zodat geen sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van art. 32ba Wet LB 1964.
Advocaat-generaal Niessen is van mening dat de ontslaguitkering hoe dan ook behoort tot het belastbare inkomen van X. Ook indien de uitkering zou kwalificeren als pseudo-eindheffingsbestanddeel, dan is naast eindheffing ook inkomstenbelasting over de uitkering verschuldigd, omdat de uitkering nu eenmaal behoort tot het loon van de werknemer en de Wet IB 2001 aansluit bij ht begrip 'loon' van de Wet LB 1964. De vraag of de uitkering belastbaar is op grond van art. 32ba Wet LB 1964, is dus niet van belang voor de hoogte van de aan X opgelegde aanslag. Nu X geen belang heeft bij de door hem in het middel aangevoerde klacht, kan het beroep niet leiden tot cassatie.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32ba
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 22 april