Hof Den Haag oordeelt dat X bv geen rente meer hoeft te verantwoorden in verband met de effectenlening. Voor deze lening geldt dat sprake is van een uitdeling door X bv aan A en dat de lening dus niet meer bestaat.

A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv, die op haar beurt de aandelen houdt in pensioen-bv Y. Ultimo 2011 heeft X bv een vordering van € 1 mln op A in verband met een lening om effecten aan te kopen en een vordering van € 535.000 in verband met een lening voor de eigen woning van A. Verder bestaat nog een vordering in r.c. op A van € 3,8 mln. In geschil is de rente over de effectenlening en de r.c. De inspecteur stelt ten aanzien van de effectenlening dat sprake is van een uitdeling en dat geen rente meer hoeft te worden verantwoord. Ten aanzien van de r.c. stelt A dat de bijgeschreven rente, gelet op zijn slechte financiële positie, feitelijk een waarde van nihil vertegenwoordigt.

Hof Den Haag oordeelt dat A geen rente meer aan X bv is verschuldigd in verband met de effectenlening. In zijn uitspraak van 1 december 2020, nr. 19/00489, heeft het hof namelijk geoordeeld dat voor de effectenlening sprake is van een uitdeling door X bv aan A. X bv hoeft dan geen rente meer te verantwoorden voor deze lening. Voor de r.c. geldt dat sprake is van een reële lening. Dat A niet meer in staat is om de schuld geheel af te lossen, maakt nog niet dat de lening een schijnlening is. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 16 februari

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen