Belanghebbende, X woont met zijn echtgenote en hun drie minderjarige kinderen in Nederland. De echtgenote heeft de Britse nationaliteit en werkt sinds 1989 bij NAPMA, een onderdeel van de NAVO. In zijn aangifte IB 2008 houdt X bij de grondslag voor het voordeel uit sparen en beleggen in zijn aangifte rekening met een heffingvrij vermogen voor hem, zijn echtgenote plus drie maal kindertoeslag (€ 48.775). Bij de aanslagregeling accepteert de inspecteur alleen het heffingvrije vermogen van X van € 20.315 en de helft van de kindertoeslag (€ 4.073). X gaat in beroep. Hof 's Gravenhage verwerpt in navolging van de rechtbank het standpunt van de inspecteur dat X moet worden aangemerkt als buitenlandse belastingplichtige omdat door de positie van zijn echtgenote bij de NAPMA op hem ook het Verdrag van Ottawa, de daarbij behorende Overeenkomst en artikel 7.7 lid 2 Wet IB 2001 van toepassing is. Het hof oordeelt dat noch de verdragen noch de Overeenkomst regels bevatten die derogeren aan de binnenlandse belastingplicht van X. Weliswaar wordt door die regels de belastbare grondslag beperkt tot bepaalde in Nederland gelegen inkomensbronnen waardoor sprake is van beperkte binnenlandse belastingplicht, maar daarmee zijn geen regels gegeven die bepalend zijn voor de subjectieve belastingplicht van X, aldus het hof.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.7
Wet inkomstenbelasting 2001 5.5
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Algemene wet inzake rijksbelastingen 2.1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Gravenhage
Editie: 14 januari