X is na het overlijden van zijn vader voor 1/15e deel eigenaar van een kostbaar 17e eeuws landschap van Hobbema. In april 2014 schenken de grootouders van X dit schilderij aan het Rijksmuseum door middel van een periodieke gift. Volgens X is het schilderij door een groot veilinghuis getaxeerd op een waarde in het economisch verkeer van € 9 mln. en hij trekt daarom in zijn IB-aangifte over 2014 € 85.714 af als periodieke gift. In geschil is de correctie hiervan door de inspecteur, die stelt dat de waarde 'slechts' € 4,5 mln. is. Volgens Rechtbank Gelderland maakt X de waarde van € 9 mln. aannemelijk. De inspecteur is namelijk zelf geen deskundige en heeft zijn stellingen ook niet laten onderbouwen door een deskundige of taxateur. De inspecteur stelt in hoger beroep dat de waarde € 7,5 mln. is.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een vergelijkbaar schilderij in 2001 is geveild voor € 10 mln. en dat rekening houdend met indexering die waarde eind 2013 zou zijn gestegen tot € 14 mln. Hiermee is aannemelijk dat de waarde van het onderhavige schilderij in april 2014 € 9 mln. is. In zijn incidentele hoger beroep claimt X vergeefs een integrale proceskostenvergoeding van € 144.336. De inspecteur mocht namelijk betekenis toekennen aan de aankoopprijs door de grootvader in juni 2010 van GBP 4.000.000. De rechtbank heeft de bezwaarkosten wel verkeerd berekend. Gelet op de vaststellingsovereenkomst had nog een factor 1,5 (samenhangende zaken) moeten worden toegepast. Het incidentele beroep van X is slechts in zoverre gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.38
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 31 augustus