X heeft een hoge functie bij de Belastingdienst. Zijn partner neemt uit hoofde van haar functie deel aan een optieregeling van een buitenlands bedrijf. De inkomsten hieruit zijn door de partner steeds opgegeven in box 1. De betreffende buitenlandse beleggingsrekening (€ 650.000) is door haar en X echter niet opgegeven in box 3. In november 2019 krijgt X daarom strafontslag. Na bezwaar is dit in februari 2021 omgezet in een voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar. Sinds november 2020 werkt X inmiddels elders. In geschil is of X het vermogen op de beleggingsrekening had moeten vermelden in zijn eigen aangiften inkomstenbelasting en of sprake is van toerekenbaar plichtsverzuim die de straf van voorwaardelijk ontslag rechtvaardigt.
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat X de beleggingsrekening van zijn partner in zijn eigen aangiften had moeten vermelden, waarna zij dit onderling in box 3 hadden moeten verdelen. Ondanks dat X de opgave kennelijk niet opzettelijk heeft nagelaten, is het voorwaardelijke ontslag niet onevenredig. Van iemand die een voorbeeldfunctie heeft, mag namelijk worden verwacht dat hij alle regels correct naleeft. Het doen van onjuiste aangiften schaadt het aanzien en de geloofwaardigheid van de Belastingdienst. X stelt vergeefs dat hij vanwege het bezwaar een vergoeding van € 21.562 voor het inschakelen van een deskundige had moeten krijgen. De kern van het geschil is namelijk niet zo complex. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.17
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2