Aan X is een aanslag precariobelasting opgelegd door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard voor het hebben van een brug boven grond en water in eigendom van het hoogheemraadschap. Rechtbank Rotterdam heeft het beroep van X ongegrond verklaard.
Hof 's-Gravenhage oordeelt in hoger beroep dat de brug eigendom is van X, door horizontale natrekking, omdat deze één geheel vormt met het perceel in eigendom van X. X is eigenaar van de brug en daarom bevoegd alle daaruit voortvloeiende rechten uit te oefenen, zoals het gaan over de brug, en gehouden alle daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen, zoals het onderhoud van de brug. X heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt voor het oordeel dat het schap gehouden zou zijn de brug te gedogen als noodweg.
Het heffen van precariobelasting kan niet worden gelijkgesteld met tolheffing, omdat de heffing van precariobelasting als rechtsgrond heeft het hebben van een voorwerp op, in of boven de grond van het schap welke haar in eigendom toebehoort. De heffing komt niet in strijd met art. 8 van het EVRM, omdat het zich niet mengt in het privéleven van X, noch hem het recht daartoe ontneemt. Hetzelfde geldt voor art. 13 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De gemeente is, door van het schap een symbolische prijs te bedingen voor de verkochte waterpercelen en zich te binden om van het schap geen precariobelasting te zullen heffen voor het hebben van persleidingen in aan de gemeente in eigendom toebehorende percelen, op andere basis met het schap een vergoeding overeengekomen voor het hebben van voorwerpen boven de grond van het schap. Voor dat geval stelt de Verordening de gemeente vrij van de heffing van precariobelasting. Van een bestuurlijk ongelijke behandeling van gelijke gevallen is geen sprake. Het hoger beroep is ongegrond.