Belanghebbende, X bv, maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag en, wanneer een uitspraak op bezwaar uitblijft, stelt beroep in tegen het niet-tijdig beslissen. Rechtbank Breda verklaart het beroep ongegrond. Het door X bv ingestelde verzet verklaart de rechtbank vervolgens gegrond waarna zij, ten gronde beslissend, het beroep niet-ontvankelijk verklaart. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het bij de rechtbank ingediende beroep van X is prematuur, aldus het hof. Op grond van art. 6:10 Awb dient niet-ontvankelijkverklaring echter achterwege te blijven. De eventuele omstandigheid dat het beroep onredelijk laat is ingediend, kan volgens het hof niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring omdat voor de inspecteur de verplichting blijft gelden om de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend te maken. Pas nadat dit is gebeurd vangt de beroepstermijn aan. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond en wijst de zaak terug naar de rechtbank. Daarbij overweegt het hof nog dat de rechtbank na de uitspraak op verzet ten onrechte terstond uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, zonder X bv te horen.
De Hoge Raad oordeelt dat art. 6:10 en niet art. 6:12 van de Awb van toepassing is wanneer een belanghebbende, die niet bekend is met een genomen besluit, beroep instelt tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Het hof heeft dit miskend. De beslissing van het hof om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank kan echter wel in stand blijven. Terecht heeft het hof namelijk besloten dat de rechtbank niet zonder partijen uit te nodigen het beroep niet-ontvankelijk mocht verklaren. Dit oordeel van het hof kan de beslissing om de zaak terug te wijzen zelfstandig dragen. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:56
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 6:12
Algemene wet bestuursrecht 6:10
Algemene wet bestuursrecht 3:41