Aan X zijn aanslagen ib/pvv over het jaar 2001 en ib/pvv over het jaar 2003 opgelegd. Daarbij is de inspecteur afgeweken van de belastingaangiften over die jaren omdat X twee verzwegen bankrekeningen bij de KB Lux heeft aangehouden. De aanslagen zijn opgelegd op basis van de modelmatige berekening die de Belastingdienst toepast ten aanzien van zogenoemde 'weigeraars en ontkenners'. Hof 's-Gravenhage bevestigt naar aanleiding van het hoger beroep van X de uitspraak van de rechtbank voor het jaar 2001 en vernietigt deze uitspraak voor het jaar 2003. Ook stelt het hof vast dat X recht heeft op een immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de behandeling van het geschil, zowel in de beroepsfase voor de rechtbank als die voor het hof. X en de Staatssecretaris van Financiën komen in cassatie. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X ongegrond maar het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond. Het betreft het middel van de staatssecretaris dat zich richt tegen de beslissing van het hof de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) te veroordelen tot schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Volgens de Hoge Raad heeft het hof verzuimd de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen. Verwijzing volgt naar Hof Den Haag. De Hoge Raad merkt nog op dat bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief moet worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Dit uitgangspunt geldt ook indien deze forfaitaire berekeningswijze leidt tot een schadevergoeding die hoger is dan het bedrag aan belasting waarop het geschil betrekking heeft. Er kan wel een uitzondering worden gemaakt voor het geval het geschil betrekking heeft op en zeer gering financieel belang.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:73