Belanghebbende (X) en haar echtgenoot (Y) wonen in Nederland. Y is als tandarts werkzaam in Duitsland en belanghebbende werkt mee in de onderneming van Y. Belanghebbende is hierdoor niet premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland. De inspecteur kent daarom ook het premiedeel van de heffingskortingen niet aan belanghebbende toe. Belanghebbende vindt echter dat er sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen en stelt dat zij ook recht heeft op het premiedeel van de gecombineerde heffingskorting.
Rechtbank Arnhem oordeelt dat belanghebbende recht heeft op de bijzondere verhoging van de gecombineerde heffingskorting van art. 8.9a Wet IB 2001. Volgens de rechtbank is er namelijk strijd met de art. 26 IVBPR en 14 EVRM, omdat er sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, en is er geen rechtvaardigingsgrond voor deze ongelijke behandeling. De rechtbank wijst er hierbij op dat de niet-verdienende partners van grensarbeiders – die ook niet-premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen in Nederland – wel recht hebben op de heffingskorting. De rechtbank merkt hierbij op dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever geen rekening heeft gehouden met het unieke geval van belanghebbende. Omdat het geval van belanghebbende uniek is, verleent de rechtbank zelf rechtsherstel.