Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de rechtbank de redelijke termijn in eerste aanleg ten onrechte heeft verlengd. De onderhandelingen in de bezwaarfase mogen namelijk geen rol spelen. Vanwege de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep door de rechtbank was de aanhouding vanwege de prejudiciële vragen ook niet relevant.

De heer X doet in juli 2011 BPM-aangifte voor zeven auto's. X wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken. Na bezwaar krijgt X € 5.970 BPM terug, € 17 rente en een proceskostenvergoeding van € 327. Volgens Rechtbank Gelderland is het beroep van X wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase krijgt X wel een immateriële schadevergoeding van € 500. De redelijke termijn is verlengd vanwege het overleg dat tussen de partijen in de bezwaarfase heeft plaatsgehad. Dit overleg heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst. Bovendien is de redelijke termijn verlengd vanwege de prejudiciële vragen die hebben geleid tot HvJ EU 19 december 2013, nr. C-437/12, V-N 2014/2.18. X gaat in hoger beroep.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de onderhandelingen in de bezwaarfase geen rol mogen spelen, aangezien slechts de overschrijding in de beroepsfase relevant is. Vanwege de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep waren de prejudiciële vragen ook niet relevant. De rechtbank heeft de redelijke termijn in zoverre dus ook ten onrechte verlengd. De redelijke termijn is in eerste aanleg met 21 maanden overschreden, zodat X recht heeft op vergoeding van € 2.000. Voor het matigen daarvan wegens een ‘een zeer gering financieel belang’ bestaat – anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan – gelet op HR 24 februari 2017, nr. 16/02302, V-N 2017/12.20.5 geen grond. De vergoeding van € 2.000 geldt voor alle zeven samenhangende zaken. In hoger beroep is de redelijke termijn met zes maanden overschreden, maar dat is veroorzaakt door de honderden zaken die de gemachtigde van X heeft aangebracht. X heeft voorts recht op wettelijke rente voor de immateriële schadevergoeding van € 500, te rekenen vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank (25 augustus 2015) tot aan de dag van algehele voldoening. Voor alle samenhangende zaken krijgt X een proceskostenvergoeding van € 1.503. Het beroep van X is voor het overige ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:73

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 25 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen