Advocaat-generaal Wattel concludeert dat toepassing van art. 3.29 Wet IB 2001 ook zonder fout in 2013 en ook zonder foutenleer leidt tot belaste vrijval van hetzelfde deel van de pensioenverplichting eind 2014.
A bv, de gevoegde dochter van belanghebbende, X bv, heeft een pensioenverplichting aan B, haar dga, en diens echtgenote. In de ingediende VPB-aangifte is de pensioenverplichting gewaardeerd op € 1,5 mln. Hierbij is een rekenrente van 4% gehanteerd. X bv is het niet eens met de waarderingsregels die gelden voor de pensioenverplichting. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het hanteren van een rekenrente van 4% bij het waarderen van een pensioenverplichting niet in strijd is met goed koopmansgebruik. Ook is niet van belang dat het toepassen van een rekenrente van 4% indruist tegen het realiteitsbeginsel en het voorzichtigheidsbeginsel. Hof Amsterdam is het met de rechtbank eens dat er geen sprake is van strijd met goed koopmansgebruik. Het hof overweegt daarbij dat het oordeel van de rechtbank mede inhoudt dat een fout in de balanspost op 31 december 2013 is gemaakt die op basis van de foutenleer in 2014 wordt gecorrigeerd. Ook is er geen strijd met art. 1 EP EVRM en maakt X bv niet aannemelijk dat een individuele en buitensporige last aanwezig is. X bv gaat in cassatie. Daarbij stelt zij onder andere dat tot aan de uitspraak van het hof niet aan de orde is geweest of zich een fout heeft voorgedaan die met de foutenleer gecorrigeerd moet worden.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat X bv er terecht op wijst dat de fout tot aan de uitspraak van het hof niet aan de orde is geweest. Ook lijkt het hof voorbij te gaan aan een afspraak met de fiscus over de in de opbouwfase te hanteren rekenrente. Een en ander kan volgens de A-G echter niet tot cassatie leiden omdat toepassing van art. 3.29 Wet IB 2001 ook zonder fout in 2013 en ook zonder foutenleer leidt tot belaste vrijval van hetzelfde deel van de pensioenverplichting eind 2014. Verder ontbeert de klacht over een buitensporige last volgens de A-G belang. Ook mocht het hof volgens de A-G meenemen dat de per 2017 ingevoerde Wet uitfasering pensioen in eigen beheer de beëindiging van in eigen beheer gehouden pensioenvoorzieningen fiscaal faciliteert. De A-G verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 19 november 2021 (20/01785, V-N 2021/51.15).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.29
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 7 februari