Belanghebbende, X, verzoekt in een beroepsprocedure om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht. Rechtbank Limburg wijst dit verzoek af en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze beslissing blijft in verzet in stand.
De Hoge Raad geeft richtlijnen voor de vrijstelling van griffierecht in geval van betalingsonmacht. De richtlijnen hebben betrekking op de wijze waarop een beroep op betalingsonmacht door de rechter moet worden behandeld en aan de daarbij toe te passen maatstaven. De richtlijnen, die ook zijn terug te vinden in de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) komen op het volgende neer. Een rechtszoekende die vrijstelling van griffierecht wil, moet aannemelijk maken dat zijn maandelijkse netto-inkomen lager is dan 90% van de geldende (maximale) bijstandsnorm voor alleenstaanden. Daarnaast mag hij niet beschikken over een vermogen waaruit het griffierecht kan worden betaald. Het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner telt hierbij ook mee, maar de gezinssamenstelling van de rechtszoekende is niet van belang. Tot slot moet degene die vrijstelling wil, dit uiterlijk voor het einde van de betalingstermijn verzoeken. Hierbij geldt wel een overgangstermijn voor lopende gevallen. In het onderhavige geval heeft de rechtbank geoordeeld dat vrijstelling van griffierecht überhaupt niet mogelijk is. Deze opvatting is niet juist. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en draagt de rechtbank op om het verzoek om vrijstelling opnieuw in behandeling te nemen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:41