X doet in 2019 BPM-aangifte voor een uit Zweden afkomstige Mazda CX-5 met datum eerste toelating van 1 januari 2014. Hierbij is uitgegaan van een CO2-uitstoot van 169 gram per km. Voor de auto is geen typegoedkeuring verleend en er is door Mazda ook geen CVO afgegeven. In geschil is de naheffingsaanslag BPM van € 4618 op basis van de Scandinavische rekenmethode met een CO2-uitstoot van 227 gram. Rechtbank Den Haag verlaagt de aanslag tot € 2807 op basis van het tarief van 2013. X stelt in hoger beroep dat er 308 reeds in Nederland geregistreerde referentieauto’s zijn met een CO2-uitstoot van 165 gram.
Hof Den Haag oordeelt dat de referentieauto's niet gelijksoortig zijn. Zo verschilt de massa rijklaar bij die meeste auto's (1515 kg) substantieel van de door de RDW bepaalde massa bedrijfsklaar (1677 kg) en hebben zij een datum eerste toelating van 2015, 2016 of 2017. De inspecteur stelt voorts onweersproken dat de auto niet is geproduceerd voor de Europese markt. Er kan echter in het midden blijven of de auto vanuit de Russische Federatie naar Zweden is gegaan. X had de auto ook individueel kunnen laten keuren. De Scandinavische methode is dus terecht toegepast. Het beroep van X is alleen gegrond, omdat voor de proceskosten in eerste aanleg alsnog het hogere forfaitaire tarief wordt toegepast.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 110
Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 6a
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 17 januari