Belanghebbende, X, is eigenares van een appartement in een flat voor ouderen. De servicekosten bedragen ongeveer € 490 per maand. In geschil is de WOZ-waarde. De heffingsambtenaar heeft de woning vergeleken met appartementen in een ander flatgebouw, van welke appartementen de servicekosten € 98 per maand bedragen. X vergelijkt een deel (€ 308) van haar servicekosten met de servicekosten van de andere appartementen: het verschil ad € 210 vindt, naar zij stelt, zijn oorzaak in de bijzondere bouw en inrichting van de flat. Het gekapitaliseerde bedrag hiervan, € 50.507, kan volgens haar als zakelijke verplichting op de volgens de rechtbank maximale waarde van € 173.500 in mindering worden gebracht, zodat de WOZ-waarde afgerond € 123.000 bedraagt. Nu de heffingsambtenaar de berekeningen van X en de daaraan ten grondslag liggende gegevens niet dan wel niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, stelt het hof de WOZ-waarde van de woning in goede justitie vast op € 125.000. Het college van B & W komt in cassatie.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Het hof heeft vooropgesteld dat de waardedrukkende invloed van ballotagevoorwaarden buiten beschouwing moet blijven bij de vaststelling van de WOZ-waarde. Ook is terecht vooropgesteld dat voor de vaststelling van de WOZ-waarde rekening moet worden gehouden met verschillen in bouwkundig opzicht voor zover daardoor het verschil in marktprijs ten opzichte van de vergelijkbare woningen wordt verklaard. Dat geldt ook voor verschillen in de bouwkundige inrichting die tot uitdrukking komen in hogere servicekosten. In zoverre is immers sprake van lasten die door de onroerende zaak zelf worden opgeroepen, en waarmee een gegadigde voor de onroerende zaak bij een veronderstelde verkoop dus rekening zal houden bij het uitbrengen van zijn bod. Bij zijn vaststelling van de WOZ-waarde op een aanzienlijk hoger bedrag dan de door X daarvoor betaalde koopprijs is het hof er kennelijk mede van uitgegaan dat de verplichting tot betaling van servicekosten voor het overige een persoonlijke verplichting vormt, waartegenover diensten worden ontvangen die geen betrekking hebben op de onroerende zaak zelf. Met zodanige verplichtingen wordt bij het bepalen van de WOZ-waarde geen rekening gehouden. Het hof is niet van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Het beroep in cassatie is ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad