De Hoge Raad oordeelt dat de standstillbepaling van toepassing is op navordering ter zake van een beleggingsrekening buiten de EU zoals de Zwitserse bankrekening van X. Dit blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 februari 2017, nr. C-317/15, V-N 2017/12.5.

Een effectenmakelaar verklaart in 2002 aan de FIOD dat oude klanten hun effectenportefeuilles vermoedelijk naar het buitenland hebben verplaatst. Medio 2007 wordt daarom bij een tripartiete overleg besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen belanghebbende, X, en zijn echtgenote. Begin 2009 geeft X aan de FIOD openheid van zaken. Hieruit blijkt dat X bankrekeningen heeft in Luxemburg en Zwitserland. In geschil zijn diverse – merendeels met behulp van de verlengde navorderingstermijn – opgelegde aanslagen. Rechtbank Breda oordeelt dat de inspecteur na het tripartiete overleg zelf actie had moeten ondernemen om inlichtingen van X te krijgen. Het evenredigheidsbeginsel is dus geschonden. De aanslagen kunnen slechts in stand blijven voor zover deze betrekking hebben op Zwitserland als derde land. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt echter dat het evenredigheidsbeginsel ook geldt in relatie tot Zwitserland. Art. 64 lid 1 VWEU (standstillbepaling) is niet van toepassing omdat de verlengde navorderingstermijn een generieke regeling is die kan worden toegepast op situaties die niets van doen hebben met directe investeringen, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. Op vragen van de Hoge Raad oordeelt het Hof van Justitie van de Europese Unie  dat de standstillbepaling van toepassing is op de verlengde navorderingstermijn (HvJ EU 15 februari 2017, nr. C-317/15, V-N 2017/1.5).

De Hoge Raad oordeelt dat de standstillbepaling van toepassing is op navordering ter zake van een beleggingsrekening buiten de EU zoals de Zwitserse bankrekening van X. Dit blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 februari 2017, nr. C-317/15, V-N 2017/12.5. Het andersluidende oordeel van het hof is niet juist. Dat de inspecteur een navorderingsaanslag niet voortvarend heeft opgelegd, brengt niet mee dat de wettelijke navorderingsbevoegdheid vervalt en leidt er evenmin toe dat uitoefening van die bevoegdheid door de inspecteur in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel of zorgvuldigheidsbeginsel (vgl. HR 23 januari 2009, nr. 43.299, BNB 2009/213). Navordering komt dan ook niet in strijd met art. 1 van het Eerste Protocol van het EVRM.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16-4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 6 juni

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen