Belanghebbende, de heer X, is gehuwd met mevrouw Y. Vanwege ziekte van Y claimt X in zijn IB-aangifte over 2013 aftrek voor extra kleding en beddengoed. De inspecteur stelt dat deze aftrek nooit hoger kan zijn dan het forfait van € 775. Dit volgt uit art. 38 Uitvoeringsregeling IB 2001. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is de regeling onverbindend, omdat er geen absolute beperkingen mogen worden gesteld aan de hoogte van de aftrek. De Staatssecretaris van Financiën is dus buiten de aan hem gedelegeerde bevoegdheid (art. 6.17-1-g Wet IB 2001) getreden. Aangezien X in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, wordt de zaak teruggewezen naar de inspecteur. Partijen gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat met art. 38 Uitvoeringsregeling IB 2001 de in art. 6.17 Wet IB (tekst 2013) gegeven delegatiebevoegdheid niet is overschreden (vgl. HR 13 september 1989, nr. 25.776, V-N 1989/2827, 17). In de Uitvoeringsregeling IB 1964 was namelijk een vergelijkbare regeling voor de aftrek van extra kosten van kleding en beddengoed opgenomen. De wetgever heeft bij het Wetsvoorstel tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Kamerstukken II, 2008/2009, nr. 31.706), dat heeft geleid tot de met ingang van 2009 geldende tekst van art. 6.17 Wet IB, deze regeling willen bestendigen (zie de onderdelen 4.17 tot en met 4.19 van de conclusie van de A-G). Het hof heeft de zaak wegens schending van de hoorplicht ten onrechte teruggewezen naar de inspecteur. Een hoorgesprek zou de inspecteur geen aanleiding kunnen geven de aftrek op een hoge bedrag dan € 775 te bepalen. Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond. Het incidentele en voorwaardelijk incidentele beroep in cassatie van X zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:2
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 38
Wet inkomstenbelasting 2001 6:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 6 juni