Aan de heer X is door de gemeente Rotterdam een WOZ-beschikking opgelegd. De vastgestelde WOZ-waarde is € 1.160.000 en de OZB-aanslag is € 1.374. Rechtbank Rotterdam stelt X in het ongelijk, doch kent aan hem wel een immateriële schadevergoeding van € 1.000 toe vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Volgens Hof Den Haag is dit terecht, ondanks dat de gemachtigde van X optreedt op basis van een 'no cure no pay'-afspraak. Het College van B en W gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de 'no cure no pay'-afspraak met de rechtsbijstandverlener geen belemmering is om aan X een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen (vgl. HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, V-N 2011/50.5). Het ontstaan van spanning en frustratie door dat tijdsverloop wordt namelijk – behoudens bijzondere omstandigheden –verondersteld (vgl. HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, V-N 2016/13.4). Evenmin is het een beletsel dat X ermee heeft ingestemd dat deze vergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald (vgl. HR 16 november 2012, nr. 11/02517, V-N 2012/58.5). Het beroep van het College van B en W is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 6 juni