Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden moet de door X bij zijn ontslag ontvangen stimuleringspremie belast worden als inkomen uit vroegere dienstbetrekking. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Aan X wordt met ingang van 1 december 2013 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontslag verleend. X krijgt van het ministerie een stimuleringspremie toegekend van € 75.000. Daarvan wordt € 15.000 rechtstreeks overgemaakt naar het ABP voor pensioen. De rest, € 60.000, wordt in januari 2014 aan X uitbetaald onder inhouding van loonheffingen. X geeft dit bedrag in zijn aangifte ib/pvv 2014 aan als inkomsten uit vroegere arbeid. De aanslag wordt overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd. Vervolgens stelt X zich op het standpunt dat de uitkering hem is verstrekt als afscheidscadeau, te vergelijken met een onbelaste uitkering bij een ambtsjubileum. Het bezwaar en beroep van X tegen de aanslag ib/pvv worden ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 6 februari 2018, 17/00771, V-N 2018/23.1.3) is de uitkering van € 60.000 door X genoten op grond van een aanspraak van hem op een door hem in het kader van zijn ontslag aangevraagde stimuleringspremie. De premie is gebaseerd op het aantal dienstjaren dat X werkzaam is geweest bij de Rijksoverheid. De uitkering moet worden aangemerkt als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking en is als zodanig belast. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 10
Wet inkomstenbelasting 2001 3.82
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81