Hof Amsterdam oordeelt dat er geen sprake (meer) is van een ter beschikkingstelling. Aangezien X in 2006 meerderjarig is geworden, is er vanaf dat moment geen sprake meer van een verbonden persoon. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
B, de zoon van belanghebbende, X, speelt sinds zijn vijfde tennis. In verband met de bekostiging van de tenniscarrière van B, sluit X in 1996 een lening af. De rente op de lening brengt X in aftrek. De inspecteur corrigeert de IB-aangiften 2009 - 2013. Volgens de inspecteur is er namelijk geen sprake van een ter beschikkingstelling als bedoeld in art. 3.91 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001.
Hof Amsterdam (MK III, 7 november 2017, 16/00503 t/m 16/00507, V-N 2018/6.1.2) oordeelt dat er geen sprake (meer) is van een terbeschikkingstelling. Aangezien X in 2006 meerderjarig is geworden, is er vanaf dat moment geen sprake meer van een verbonden persoon in de zin van art. 3.91 lid 2 onderdeel b sub 2 Wet IB 2001. Het hof verwerpt daarbij het standpunt van X dat van belang is dat B bij het verstrekken van de lening minderjarig was.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91