Belanghebbende, mevrouw X, is gehuwd met een registeraccountant. X en haar echtgenoot zijn bestuurders en ieder 50% aandeelhouder van A bv. Deze bv is bestuurder en enig aandeelhouder van B bv. Samen vormen de bv's een fiscale eenheid voor de btw, die een accountantskantoor exploiteert. De echtgenoot doet een aantal meldingen in het kader van de Wet melding ongebruikelijke transacties. Degenen waar de meldingen betrekking op hebben, dienen vervolgens forse schadeclaims in. Dit resulteert in jarenlange (civiele) geschillen en uitschrijving bij het Nivra. In 2009 krijgt X een ernstig herseninfarct. Bij de echtgenoot wordt in 2010 MS geconstateerd. Tijdens een boekenonderzoek blijkt dat de fiscale eenheid te weinig btw heeft betaald. Tegen de naheffing en de 50% vergrijpboete is geen bezwaar gemaakt, zodat deze inmiddels onherroepelijk vaststaan. In geschil zijn de beschikkingen aansprakelijkstelling. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant was X door de ingrijpende gebeurtenissen niet in staat was om tijdig de melding betalingsonmacht te doen. X maakt voorts aannemelijk dat zij niet wist en ook niet redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar handelwijze tot gevolg zou hebben dat btw-schulden van de fiscale eenheid onbetaald zouden blijven. X en haar echtgenoot zouden namelijk ondanks enige - ook administratieve - fouten wel te goeder trouw zijn geweest. De beschikkingen worden vernietigd. De ontvanger gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de ontvanger aannemelijk maakt dat het aan opzet, dan wel grove schuld van de fiscale eenheid te wijten is dat de verschuldigde btw meer beloopt dan is aangegeven en voldaan. Bij het indienen van de aangiften is namelijk bewust afgeweken van de administratie, waardoor voor elk tijdvak een teuggaaf volgde. Bij deze in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid die de fiscale eenheid wordt aangerekend, is geen bevrijdende melding van betalingsonmacht mogelijk. X maakt niet aannemelijk dat haar geen verwijt treft. Zo had haar echtgenoot als registeraccountant de aansluitingsverschillen moeten kunnen onderkennen en is nageheven over de periode dat X en haar echtgenoot nog gezond waren. Het beroep van de ontvanger is gegrond, met dien verstande dat de aansprakelijkstelling inmiddels ambtshalve is verminderd en dat deze met betrekking tot de invorderingsrente moet vervallen. Daarnaast is er vanwege overschrijding van de redelijke termijn aanleiding voor ambtshalve vermindering van de boete waarvoor X aansprakelijk is gesteld.
Lees ook Thema: Bestuurdersaansprakelijkheid
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6