Rechtbank Den Haag oordeelt dat de heer X gelet op de wetsfictie van art. 7 lid 3 MRB 1994 geacht wordt zijn hoofdverblijf in Nederland te hebben. Bovendien ontvangt hij hier een uitkering en zorgtoeslag.

De heer X woont sinds 4 februari 2014 officieel in Nederland. Op 15 mei 2018 wordt hij aangetroffen als bestuurder van een Mercedes C200 CDI met Bulgaars kenteken, waarvan hij vanaf 2012 de eigenaar is. In geschil is de mrb-naheffingsaanslag over het tijdvak 5 februari 2014 tot en met 14 mei 2018 van € 6567, alsmede de verzuimboete van € 528. Volgens X woont hij in Bulgarije en is de auto pas in november 2016 door zijn vader naar Nederland gebracht.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X gelet op de wetsfictie van art. 7 lid 3 MRB 1994 geacht wordt zijn hoofdverblijf in Nederland te hebben. Bovendien ontvangt hij hier een uitkering en zorgtoeslag. X toont niet aan dat de auto hem hier later dan 5 februari 2014 feitelijk ter beschikking staat. X overlegt vergeefs een verklaring van zijn vader, waarin staat dat hij tot november 2016 in de auto heeft gereden en dat de auto Bulgarije tot die tijd nooit heeft verlaten. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 37

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 34

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 13 februari

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen