Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de inspecteur niet aan de juistheid van de IB-aangiften van de heer X hoefde te twijfelen en dat er dus een nieuw feit is. X maakt niet aannemelijk dat er bij de primitieve aanslagregeling al een onderzoek naar zijn belastingadviseur liep.
De heer X claimt in zijn IB-aangiften over 2011, 2012 en 2013 diverse aftrekposten. De aangiften zijn steeds verzorgd door dezelfde belastingadviseur en de aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd. Later constateert de Belastingdienst dat de adviseur van X in verhouding veel persoonsgebonden aftrekken claimt; 64% in plaats van de gebruikelijke 10% tot 15% en dat veel aftrekken zien op dieetkosten/extra kleding en beddengoed. X wordt daarom in 2016 alsnog verzocht om zijn aftrekposten te onderbouwen. Aangezien de door hem overgelegde stukken niet over de geclaimde aftrekposten gaan, worden deze door middel van navordering gecorrigeerd. Rechtbank Noord-Holland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur niet aan de juistheid van de aangiften van X hoefde te twijfelen en dat er dus een nieuw feit is. X maakt niet aannemelijk dat er bij de primitieve aanslagregeling over 2012 en 2013 al een onderzoek naar zijn adviseur liep. De inspecteur hoeft niet alle stukken die betrekking hebben op het onderzoek naar de adviseur als gedingstukken te overleggen. Deze stukken zijn namelijk niet van belang voor de beslechting van dit geschil. De enkele omstandigheid dat het onderzoek naar de adviseur heeft geleid tot het stellen van vragen aan X en tot de navordering maakt dat niet anders. X claimt vergeefs dwangsommen met betrekking tot het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Hij is namelijk uitdrukkelijk akkoord gegaan met één maand uitstel van de beslistermijn. De beroepen van X zijn ongegrond.
Lees ook het thema Navordering
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 1 april