Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de rechtbank een te strenge opvatting heeft over de onderzoeksplicht van de inspecteur. De maatstaf dat de stukken openbaar en dus voor een ieder beschikbaar waren, is geen reden om het onvolledige onderzoek voor rekening en risico van de inspecteur te laten komen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbenden, de heer X en zijn echtgenote Y1, exploiteren vanaf 1994 in maatschapsverband een agrarisch bedrijf met 29 ha grond in de regio Utrecht. Vanaf dat jaar wordt onderhandeld met een projectontwikkelaar over verkoop van de grond. In 1995 richten X en Y1 een bv op, die toetreedt tot de maatschap. Begin 1996 wordt de grond verkocht aan de projectontwikkelaar. In november 1996 zegt de inspecteur in dat kader toe dat de landbouwvrijstelling volledig van toepassing is. In geschil zijn de in 2002 aan X en Y1 opgelegde IB-navorderingsaanslagen over 1996 met verhogingen. Na een terugwijzing door Hof Amsterdam (21 maart 2006, nrs. P04/00681 en P04/00686) hebben partijen vergeefs getracht een compromis te bereiken. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de inspecteur in 1998 ten tijde van de primitieve aanslagregeling over 1996 geen belangrijke informatie is onthouden, aangezien alle relevante stukken openbare overheidsstukken waren en dus voor een ieder beschikbaar. De inspecteur heeft een ambtelijk verzuim begaan door geen nader onderzoek in te stellen. Hierdoor is er geen nieuw feit. De inspecteur gaat in hoger beroep.

Hof Amsterdam (MK III, 12 december 2013, 11/00280 en 11/00281, V-N Vandaag 2013/2877) oordeelt dat de rechtbank een te strenge opvatting heeft over de onderzoeksplicht van de inspecteur. De maatstaf dat de stukken openbaar en dus voor een ieder beschikbaar waren, is geen reden om het onvolledige onderzoek voor rekening en risico van de inspecteur te laten komen. De rechtbank miskent daarmee namelijk dat de inspecteur pas in 1999 bekend werd met enige (niet-openbare) stukken. De winst kan voorts niet deels worden toegerekend aan de bv, aangezien de maatschap met de bv ten tijde van de verkoop nog niet tot stand was gekomen. De winst valt niet onder de landbouwvrijstelling. In februari 1996 stond namelijk objectief vast dat de grond "waarschijnlijk binnenkort" buiten het kader van het landbouwbedrijf zou worden aangewend. Er kan voorts geen vervangingsreserve worden gevormd door het ontbreken van een concreet vervangingsvoornemen eind 1996. Het in 1996 gerealiseerde pachtersvoordeel kan wel buiten de heffing blijven. De gemachtigde van X en Y1 die de aangiften verzorgde, was blijkbaar niet op de hoogte van een brief van de inspecteur uit 1989 hierover. Er is dus geen sprake van kwade trouw. Vanwege het pleitbare standpunt van X en Y1 moeten de verhogingen geheel vervallen. Het beroep van de inspecteur is deels gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

1

Gerelateerde artikelen