X is in Zwitserland gevestigd en heeft geen vaste inrichting in Nederland. X beheert een pensioenfonds. In 2005 ontvangt X Nederlandse portfoliodividenden. Bij de uitkering van de dividenden wordt 25% dividendbelasting ingehouden. Op grond van art. 9 Belastingverdrag met Zwitserland heeft X 10% dividendbelasting teruggevraagd en teruggekregen. X verzoekt vervolgens op grond van art. 10 Wet DB om teruggaaf van de resterende dividendbelasting. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X recht heeft op teruggaaf van de resterende dividendbelasting. Het hof acht daarbij van belang dat de inspecteur de stelling van X, dat zij de uiteindelijke gerechtigde is tot de onderhavige dividenden, niet heeft weersproken. Daarmee staat volgens het hof vast dat is voldaan aan alle eisen die aan het recht op teruggaaf worden gesteld.
De Hoge Raad wijst het verzoek van X om teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting over het jaar 2005 af. Volgens de Hoge Raad heeft het hof namelijk ten onrechte geoordeeld dat niet in geschil is dat X voldoet aan alle in het nationale recht voor teruggaaf gestelde eisen. De Hoge Raad wijst er hierbij op dat X niet in Nederland noch in een andere lidstaat is gevestigd. Vervolgens merkt de Hoge Raad op dat niet op eenvoudige wijze kan worden gecontroleerd wie de uiteindelijke gerechtigde is tot de onderhavige dividenden en dat het weigeren van de teruggaaf wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang in verband met de bestrijding van belastingfraude en de noodzaak om de doeltreffendheid van de fiscale controles te waarborgen. De Hoge Raad doet de zaak zelf af.
Wetsartikelen:
Wet op de dividendbelasting 1965 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Dividendbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 17 februari