A-G Jääskinen is van mening dat het enkele overschrijden van de vervoerstermijn niet leidt tot een douaneschuld wegens een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van art. 203 CDW, maar tot een douaneschuld op grond van art. 204 CDW. De btw bij invoer is niet verschuldigd indien de goederen niet aan de douaneregeling worden onttrokken, ook al is op grond van art. 204 CDW een douaneschuld ontstaan.

Belanghebbende, X bv, heeft in 2005 een dieselmotor afkomstig uit een derde land onder de regeling extern communautair douanevervoer gebracht. Met betrekking tot het aanbrengen daarvan bij het kantoor van bestemming is het één en ander misgelopen. Uiteindelijk is de motor ruim twee weken nadat deze had moeten zijn aangebracht, door de geadresseerde alsnog bij de douane aangeboden en door deze onder een opvolgende douaneregeling (actieve veredeling) geplaatst. In geschil is de navordering van douanerechten en omzetbelasting bij X bv c.q. de verzoeken van X bv om terugbetaling daarvan. Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam oordelen dat de enkele overschrijding van de termijn waarbinnen de motor bij het kantoor van bestemming moest worden aangebracht, niet tot gevolg heeft dat deze aan het douanetoezicht is onttrokken, zodat aan heffing bij invoer niet wordt toegekomen. De Hoge Raad (12 oktober 2012, nr. 10/01243, V-N 2012/53.16) stelt prejudiciële vragen aan het HvJ EU, aangezien onduidelijk is of het enkele overschrijden van de vervoerstermijn leidt tot een douaneschuld wegens een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van art. 203 CDW, of tot een douaneschuld op grond van art. 204 CDW. Voor dat laatste geval vraagt de Hoge Raad of de Zesde richtlijn zo moet worden uitgelegd, dat btw bij invoer wordt verschuldigd indien een douaneschuld uitsluitend op grond van art. 204 CDW ontstaat. Advocaat-Generaal Jääskinen is van mening dat het enkele overschrijden van de vervoerstermijn niet leidt tot een douaneschuld wegens een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van art. 203 CDW, maar tot een douaneschuld op grond van art. 204 CDW. Indien de niet-nakoming van de vervoerstermijn niet is te wijten aan de vervoerder of de aangever toe te rekenen omstandigheden wordt de aangever toch geacht de voorgeschreven termijn in acht te hebben genomen. Voor een geslaagd beroep op deze uitzondering moeten belanghebbenden alle inlichtingen verstrekken waaruit blijkt dat aan de vereiste voorwaarden is voldaan. Voor de tweede prejudiciële vraag moet worden aangesloten bij de zaak Profitube (HvJ EU 8 november 2012, nr. C-165/11). De btw bij invoer wordt volgens de A-G niet verschuldigd indien de goederen niet aan de douaneregeling worden onttrokken, ook al is op grond van art. 204 CDW een douaneschuld ontstaan wegens het niet-voldoen aan een van de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst. In casu is de motor eerst onder de regeling extern vervoer geplaatst en vervolgens onder de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem, waarna wederuitvoer heeft plaatsgevonden. Aangezien de motor op de datum van wederuitvoer nog niet aan die regelingen was onttrokken, is het niet het voorwerp geweest van invoer in de zin van art. 2 punt 2 Zesde richtlijn.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 22

Wet op de omzetbelasting 1968 18

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting, Douane

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 17 februari

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen