De vader van mevrouw X is overleden in 2006. De vader dreef samen met de moeder van X in vof-verband een onderneming. Op grond van het testament heeft de moeder het recht om de ouderlijke boedelverdeling niet te aanvaarden. Hiervan is door haar gebruik gemaakt, onder meer voor wat betreft het ondernemingsvermogen. Dit vermogen is in 2009 - ieder voor de helft - toebedeeld aan de twee kinderen. De kinderen zetten de onderneming voort. In geschil is of de inspecteur de bedrijfsopvolgingsregeling van art. 35c SW 1956 slechts wil toepassen tot het – ieder elk 1/3e - deel waartoe de kinderen op grond van het testament gerechtigd waren.
Rechtbank Breda oordeelt dat de uiteindelijke verdeling geen invloed heeft op de conserverende aanslag successierecht, aangezien de verdeling niet binnen twee jaar na het overlijden heeft plaatsgevonden. X stelt vergeefs dat de tweejaarstermijn niet geldt, omdat de aanslag pas is opgelegd nadat de verdeling had plaatsgevonden. De tekst van art. 53a, derde lid, SW 1956 is op dit punt weliswaar niet geheel duidelijk, maar het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn dat degene aan wie traag een aanslag wordt opgelegd beter af zou zijn dan degene aan wie snel een aanslag is opgelegd. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De inspecteur heeft namelijk geen toezegging gedaan met betrekking tot het overschrijden van de tweejaarstermijn.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Breda