Rechtbank Noord-Holland overweegt dat het feit dat een UBO de cliënten van zijn vennootschap benadert met het verzoek niet langer aan de vennootschap betalingen te verrichten, niet afdoet aan de verplichting van de bestuurder om een melding betalingsonmacht te doen.

Eiser, een bestuurder van een vennootschap, komt op tegen een beschikking aansprakelijkstelling op grond van art. 36 IW 1990, de aansprakelijkstelling van bestuurders voor de bepaalde onbetaald gebleven belastingmiddelen. Eiser heeft geen tijdige melding betalingsonmacht gedaan terwijl wel gebleken is dat het lichaam waar hij bestuurder van is betalingsproblemen heeft. Hij stelt onder andere dat het handelen van de UBO ertoe heeft geleid dat de vennootschap de belasting niet tijdig kan voldoen.

Rechtbank Noord-Holland overweegt dat het feit dat een UBO de cliënten van zijn vennootschap benadert met het verzoek niet langer aan de vennootschap betalingen te verrichten, niet afdoet aan de verplichting van de bestuurder om een melding betalingsonmacht te doen. Gezien het ontbreken van een tijdige melding bestaat het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur op basis van art. 36 IW 1990. De aansprakelijkstelling ten aanzien van de kosten en boetes van het lichaam vervalt wel. De ontvanger heeft niet voldaan aan de bewijslast die volgens de HR in V-N 2012/29.18 op hem rust ten aanzien van de vraag of eiser een zelfstandig verwijt valt te maken ten aanzien van de kosten en boetes.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 36

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 23 april

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen