Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat het muziekfestival in hoofdzaak de particuliere consumptieve belangen van de bezoekers dient. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Stichting X organiseert eenmaal per jaar een tweedaags rhythm en blues festival. De bezoekers betalen een entreegeld dat vergelijkbaar is met die van de commerciële festivals. Het bestuur en de vrijwilligers van X ontvangen geen vergoeding. X betaalt per vrijwilliger wel een kleine vergoeding aan de plaatselijke verenigingen waar de vrijwilligers lid van zijn. Het eigen vermogen van X is eind 2007 € 68.000. In geschil is of X een algemeen nut beogende instelling is. Rechtbank Breda stelt X in het gelijk. De inspecteur gaat in hoger beroep.Hof 's-Hertogenbosch (MK II, 9 juni 2011, 10/00501) oordeelt dat het muziekfestival in hoofdzaak de particuliere consumptieve belangen van de bezoekers dient. Hieraan doet niet af dat het de consumptie van een cultureel product betreft. Evenmin is van belang of het culturele leven in Nederland met dit festival wordt verrijkt. De inspecteur beroept zich terecht op de zogenaamde 'quid-pro-quo (voor wat, hoort wat)' toets van het Scientology arrest (HR 7 november 2003, nr. 38.049). Het muziekfestival is namelijk geen fondswervende commerciële activiteit, maar het doel zelf. Het beroep van de inspecteur is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 6 september

20

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen